Protestantse kerk IJhorst - de Wijk

Het Tractement van de Dominee

De dominee van IJhorst - De Wijk had anderhalve eeuw geleden een tractement van 823 gulden per jaar. Hiervan werd 338 gulden betaald door het rijk, de kerkvoogdij paste de rest bij uit eigen kas. Dat was de rente van "op het grootboek belegd kapitaal”, huur van enkele pastorielanderijen en enkele andere pachten. Vanouds behoorde tot het tractement ook een "vette weer”, dat was een schaap, dat omtrent de feestdag van Sint Michael (29 september) aan de predikant moest worden verstrekt. Dit laatste was een gebruik, dat al stamde uit de middeleeuwen, toen de “weer” aan de pastoor moest worden afgeleverd. Die pastoors werden met de zielzorg van IJhorst en De Wijk belast door de abdij van Dickninge. Een van hen was Rudolf Hilberdynck, rond 1481 herder van de parochianen aan weerskanten van de Reest. Het leveren van de "vette weer” rond Sint Michael bleef na de hervorming gehandhaafd. De dominees konden een schaap in de wiemel van de pastorie even goed gebruiken als zijn rooms katholieke voorgangers. Pas in de negentiende eeuw werd er in plaats van de
“vette weer” de waarde ervan in geld uitgekeerd. Ook verscheiden rogge- boter- en geldpachten uit boerenerven en landerijen in IJhorst en De Wijk behoorden tot het tractement van de predikant. In 1735 maakte dominee Rijkmannes Wolfsen daarvan een lijst. In dat jaar ontving hij 63 schepel rogge, 5 schepel haver, 68 pond boter en ƒ21.10 in geld. In 1873 werd besloten dat deze pachten konden worden afgekocht, zo betaalde men voor 30 koppen ƒ40,- , voor één schepel (0,1 h.l.) eveneens ƒ40,- en een boterpacht ƒ35,-. Hier volgen enkele inwoners die iets afkochten: erven Slot 30 koppen, Jan Engberts v.d.Berg 30 koppen, W. Hogenkamp 2 schepel, W. v. Strik 1 schepel, W v.d. Linde 1 schepel, J. Bezoen 2 schepel, A v. Strik 1 schepel, E ter Haar 1 schepel, verder een boterpacht door Egbert ter Haar voor ƒ35,- en aan Gerrit Cornelis Hees een geldpacht dat op zijn erf lag, voor ƒ24,50 en boterpachten voor totaal ƒ61,25 De verkoop van die pachten was wel nadelig voor het tractement van de predikant. De kerkvoogden stelden de predikant voor dat hij ter compensatie de jaarlijkse pacht van een stuk weiland groot 1 bunder, 82 roe en 70 ellen en een stuk hooiland groot 1 bunder, 31 roe en    10 ellen, huurprijs ƒ275,- kon ontvangen. Roelof Jans Bakker en zijn inwonende kinderen huurden dat voor 6 jaar. Tevens verplichtten zij zich daarmee de jaarlijkse roggepachten op te halen zonder beloning.

Notities uit 1831 geven aan dat er bij de kerk een Vis of Aalstal heeft gestaan, waarvan de pacht ten goede kwam aan de predikant. Het college van Kerkvoogden laten in dat jaar het Provinciaal college van toezicht het volgende weten: Tijdens de jongst verlopen natte periode en hoge waterstand is de vis of aalstal gelegen bij de pastorie, door het hoge water geruïneerd en weggespoeld en alzo in volstrekte onbruikbare staat geraakt. De Kerkvoogden hebben het voornemen om voornoemde visstal te herbouwen in de Reest bij de pastorie, hiervoor is ƒ300, - betaald. In 1836 wordt vermeld dat de predikant geen toelage ontvangt van ƒ120,- , aangezien de visstal niet verpacht kan worden, daar deze in onbruik was geraakt. Eerder is gemeld dat het hoofd van de school in IJhorst tevens koster was en ook het gemeentelijk nieuws voor aanvang van de dienst afkondigde. Begin 1800 wordt door de Drost in Overijssel toestemming verleend aan hoofdonderwijzer A.H. Nijenhuis, koster en voorzanger te worden van de kerkelijke gemeente IJhorst - De Wijk, voor het tractement van ƒ50,-.  In 1853 staat genotuleerd dat dezelfde Nijenhuis ontslag wordt aangezegd wegens ongeoorloofd gedrag. Wie van 1853 tot 1876 dit ambt heeft uitgevoerd is niet bekend. Arie Hakkert werd in 1876 aangesteld als hoofdonderwijzer te IJhorst en werd dus toen meteen ook koster en voorzanger in de kerk voor een jaarwedde van ƒ40,- Voor een vergoeding van ƒ25,- werden hem ook nog de volgende functies toebedacht: het jaarlijkse toezicht op het kerkgebouw, het wekelijks schoonvegen van het kerkgebouw alsmede de sluiting van de deur aan de zuidzijde der  kerk, na het zingen van het eerste gezang bij de godsdienstoefening. In 1916 is meester Hakkert uit het onderwijs gestapt en is toen nog 5 jaar koster van de kerk gebleven. Van 1921 tot 1942 waren het de bewoners van de pastorieboerderij die die taak vervulden. In 1943 werd Klaas Klomp als vaste koster benoemd, hij was tevens tuinman bij ds. Peijsel. In het kerkelijk archief heeft men het vanaf 1785 over de benoeming van een koster, hoe het voor 1785 geregeld was is niet bekend.
 

terug